De voorgangers van de Romeinen (de Grieken en de Etrusken) legden eigenlijk de basis voor de Italiaanse keuken. Het was ook de Griek Archestratus die als eerste in Italië over eten en drinken schreef. Hij leerde de Romeinen dat verse ingrediënten het belangrijkst zijn in de voeding. Hij vond ook dat die ingrediënten puur gegeten moesten worden, zonder de smaak te verdoezelen met allerlei kruiden.
De Romeinse tijd
In de Romeinse tijd heette het oorspronkelijke graan ‘emmer’. Dit was een oertarwe en deze groeide ook in het wild. Van deze emmer werden platte, ronde broden gebakken en er werd pap van gekookt. Deze pap (puls) was voor de Romeinen de hoofdmaaltijd.
Als ontbijt aten vooral de rijke mensen brood gecombineerd met eieren, kaas, honing, melk en/of fruit. In het begin van onze jaartelling kwam tarwe op als graan en dat zorgde voor meer variatie in het eten. Brood werd door deze tarwe het hoofdproduct van de maaltijd. De Italianen drenkten het brood in wijn en aten het als ontbijt met druiven, olijven, melk en eieren.
De arme mensen aten ’s middags en ’s avonds voornamelijk puls gecombineerd met een beetje groenten, eieren en kaas.
Thermopolium
Dit was een gelegenheid waar men tegen een kleine vergoeding kon eten. Het Romeinse Thermopolium lijkt op ons tegenwoordige restaurant. Met name de armere mensen kwam in deze gelegenheden eten. Zij hadden nl. meestal geen eigen keuken.
Later in de Romeinse tijd, ontstonden bij de rijkere mensen de 2 gangendiners. Deze werden al snel gevolgd door 3 gangendiners:
Voorgerecht
Als voorgerecht aten ze veel peulvruchten met kruiden, olijven en kappertjes. Verder waren de Romeinen gek op wilde paddestoelen, schaaldieren, slakken en verschillende soorten groenten. Deze groenten werden vers gegeten of gepekeld, gedroogd, gerookt en in olie, azijn, vet of honing bewaard.
Hoofdgerecht
Het hoofdgerecht bestond uit vlees en worst, meestal van varken of geit. Vlees van de koe werd niet veel gegeten. Men gebruikte dit dier als trekdier. Ook werd er konijn, haas en gevogelte gegeten zoals Gans, eend en kip. Af en toe aten de Romeinen ook wel zwaan of een pauw. In de Romeinse tijd is er ook een kookboek geschreven, “de re coquinaria”, dat een beetje inging tegen de regels van de Griek Archestratus. Specerijen werden steeds meer geïmporteerd. Uit gegiste en gepekelde ingewanden van vis werd een saus gemaakt, “Garum”. Deze had een milde smaak en werd heel populair. Uiteindelijk werd het gebruikt als zoutvervanger. Er werd zelfs gezegd dat deze saus geneeskrachtige ingrediënten zouden hebben.
Nagerecht
Als nagerecht werden noten, honingcake en fruit gegeten, zoals druiven, rozijnen, vijgen, dadels, appels, abrikozen, kweeperen en verschillende soorten bessen.
Drinken
Tijdens het eten dronken de Romeinen vooral graag wijn, aangelengd met water. Verder werd er ook wel bier (cervesa) gedronken. De Italiaanse wijnbouw is al vóór de Romeinse tijd ontstaan.
Italiaanse keuken
De Italiaanse keuken is volgens de Britse historicus John Dickie begonnen bij Sicilië. Van daaruit is in de 9e eeuw de spinazie geïntroduceerd, maar ook amandelen, rijst, saffraan, abrikozen, suiker, citrusvruchten, meloenen, rozijnen, kruidnagel, nootmuskaat, zwarte peper, kaneel en de nu beroemde Italiaanse spaghetti. Later werd ook de Ravioli geïntroduceerd. Deze komt oorspronkelijk uit Malta.
Chef-koks uit Venetië, Florence, Rome en Ferrara marineerden, grilden en pocheerden vooral vis. Ook ontstonden de eerste pizza’s. Deze werden toen nog gemaakt zonder tomaat.
De belangrijkste ingrediënten in de Italiaanse maaltijd waren tarwe, varkensvlees, vis, kikkererwten, linzen, bonen, ingemaakte olijven en gedroogde vijgen. Later werden vanuit Amerika de rietsuiker, maïs, tomaten, paprika’s, aardappels, pompoen, kalkoen en chocolade toegevoegd aan het Italiaanse eten. In het Noorden van Italië was vooral polenta (Maïs en maïspap) populair.
Uit eten
Ook in de Romeinse tijd bestond het Thermopolium. De Italianen gingen hier vaak naartoe om iets te eten. In deze ‘restaurants’ kon men wijn, vis en pasta eten. De wijn werd met water verdund en bewaard in vaten van aardewerk. Twee delen wijn werden met drie delen water vermengd. Ook kinderen dronken deze met water verdunde wijn, maar dan werd de wijn met wat meer water verdund. De wijn was toen nog te sterk en te zuur om onverdund te drinken.
Thuis koken
Als men thuis at kookte men op een ijzeren kacheltje. De rijkere mensen hadden aan hun woonruimte nog een extra ruimte die als keuken werd ingericht. Men kruidde de warme gerechten met garum. Dit is een mengsel van verschillende kruiden. Ook in die tijd waren er mensen die de lekkerste gerechten klaar konden maken. Pauwetongen waren delicatessen, die graag gegeten werden.
Mannen aten liggend, terwijl de vrouwen zaten tijdens het eten. Als er dan nog wat krukjes over waren, werden ze gebruikt door kinderen en slaven.
Verder was er aan meubilair alleen nog maar wat rustbedden en zitbanken in huis.